
Jurisprudentie
AY0325
Datum uitspraak2006-06-26
Datum gepubliceerd2006-07-05
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200601121/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Datum gepubliceerd2006-07-05
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200601121/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Indicatie
Bij besluit van 29 juni 2005 heeft verweerder een nadere eis, als bedoeld in artikel 5 van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit), gesteld met betrekking tot een openluchttheater op het adres Vondelpark 0 te Amsterdam.
Uitspraak
200601121/2.
Datum uitspraak: 26 juni 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers, allen wonend te [woonplaats],
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam Oud Zuid van de gemeente Amsterdam,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 juni 2005 heeft verweerder een nadere eis, als bedoeld in artikel 5 van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit), gesteld met betrekking tot een openluchttheater op het adres Vondelpark 0 te Amsterdam.
Tegen dit besluit is door onder meer verzoekers bezwaar gemaakt.
Bij brief van 8 februari 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hebben verzoekers beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op hun bezwaar.
Bij besluit van 17 maart 2006, verzonden op 21 maart 2006, heeft verweerder de tegen het besluit van 29 juni 2005 gemaakte bezwaren, voor zover hier van belang, ongegrond verklaard.
Naar aanleiding van het besluit van 17 maart 2006 hebben verzoekers de gronden van hun beroep bij brief van 27 april 2006 aangevuld.
Bij brief van 2 mei 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 9 juni 2006 hebben verzoekers nadere stukken ingediend.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 13 juni 2006, waar verzoekers, van wie [gemachtigde] in persoon en bijgestaan door mr. R.D. Boesveld, advocaat te Amsterdam, en door J. Kramer, deskundige, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.W.H.J. Wennekes, F. Bogaart, P.H. de Groot en V.P. Fournadjiev, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de stichting "Stichting Vondelpark Openluchttheater", vertegenwoordigd door [directeur].
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat de bij deze wetten doorgevoerde wetswijzigingen niet van toepassing zijn op het huidige geding.
2.3. Uit artikel 6:20, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht volgt dat het beroep van verzoekers van 8 februari 2006, aangevuld bij brief van 27 april 2006, wordt geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 17 maart 2006, nu dit besluit niet tegemoet komt aan het beroep van verzoekers.
2.4. Onbestreden staat vast dat op het openluchttheater in het Vondelpark het Besluit van toepassing is. Bij de thans gestelde nadere eis zijn de in voorschrift 1.1.1 van de bijlage bij het Besluit opgenomen waarden voor het equivalente geluidniveau (LAeq) op de gevel van woningen tijdens de dag- en avondperiode met 9 dB(A) verhoogd. Daarnaast zijn verschillende akoestische maatregelen voorgeschreven.
2.5. Verzoekers betogen primair dat het bij nadere eis toestaan van een versoepeling van de geluidvoorschriften in strijd is met de Wet milieubeheer. Subsidiair betogen zij dat verweerder, bij een afweging van de belangen van de inrichting en de belangen van omwonenden, niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot het stellen van deze nadere eis. Verzoekers bestrijden in dat verband het standpunt van verweerder dat van de inrichting geen verdergaande akoestische maatregelen kunnen worden gevergd dan thans zijn voorgeschreven.
2.5.1. Ingevolge artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit, voor zover hier van belang, kan het bevoegd gezag nadere eisen stellen met betrekking tot de in de bijlage opgenomen voorschriften ten aanzien van geluid, voor zover dat in hoofdstuk 4 van de bijlage is aangegeven.
Ingevolge voorschrift 1.1.1 van de bijlage bij het Besluit, voor zover hier van belang, mag het equivalente geluidniveau (LAeq), veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten, op de gevel van woningen in de dag- en avondperiode niet meer bedragen dan respectievelijk 50 en 45 dB(A).
Ingevolge voorschrift 4.1.1 van de bijlage bij het Besluit, voor zover hier van belang, kan het bevoegd gezag in gevallen waarin de in voorschrift 1.1.1 opgenomen waarden voor equivalente geluidniveaus naar het oordeel van het bevoegd gezag te hoog of te laag zijn, voor een inrichting bij nadere eis waarden vaststellen die lager of hoger zijn dan de in voorschrift 1.1.1 opgenomen waarden.
Ingevolge voorschrift 4.1.2 van de bijlage bij het Besluit, voor zover hier van belang, kan het bevoegd gezag slechts hogere waarden vaststellen als bedoeld in voorschrift 4.1.1, indien binnen woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen, die zijn gelegen binnen de akoestische invloedssfeer van de inrichting, een etmaalwaarde van 35 dB(A) wordt gewaarborgd.
2.5.2. De Voorzitter ziet in hetgeen verzoekers hebben aangevoerd - en ook overigens - geen grond voor het oordeel dat de in voorschrift 4.1.1 van de bijlage bij het Besluit aan het bevoegd gezag geboden mogelijkheid om bij nadere eis hogere geluidwaarden vast te stellen dan die in voorschrift 1.1.1 zijn opgenomen, zich niet verdraagt met de tekst en de systematiek van de Wet milieubeheer.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat voor een goede geluidbeleving van het publiek van de inrichting bepaalde minimale geluidniveaus op de tribunes noodzakelijk zijn. Aannemelijk is dat deze niveaus met de thans gestelde nadere eis nog net worden gehaald, met dien verstande dat bepaalde optredens enkel tijdens de dagperiode plaats kunnen vinden. Voorts is aannemelijk dat verdergaande akoestische maatregelen dan thans zijn voorgeschreven, mede gelet op het karakter van de inrichting en het karakter van het Vondelpark, niet redelijkerwijs mogelijk zijn.
Uit het voorgaande volgt dat de bij de nadere eis vastgestelde geluidwaarden noodzakelijk kunnen worden geacht voor het voortbestaan van de inrichting. Er is geen reden om op voorhand aan te nemen dat met deze geluidwaarden de in voorschrift 4.1.2 van de bijlage bij het Besluit genoemde etmaalwaarde van 35 dB(A) wordt overschreden. In aanmerking genomen dat de optredens in de inrichting beperkt zijn tot een periode van 3 maanden, met een gemiddelde programmering van 12,5 uur per week, en tot de dag- en avondperiode, ziet de Voorzitter geen aanleiding te oordelen dat verweerder, bij afweging van de belangen van de inrichting en de belangen van omwonenden, niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot het stellen van deze nadere eis.
2.6. Gelet op het vorenstaande wijst de Voorzitter het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. E.M.H. Hirsch Ballin, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, ambtenaar van Staat.
w.g. Hirsch Ballin w.g. De Vink
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2006
243-462.